Bekijk hieronder demo-uitgaven van de Stichting Geschiedschrijving Dronten.
De canon van Dronten (2018) Naar school(2018) De Meerpaal 50 jaar (2017)
Historie gezondheidszorg Flevoland
Theoretisch kader
Het ” Plan Tuntler en Wassink ” Lees meer
Het was in 1937 dat een Amsterdams chirurg, verbonden aan het Nederlands Kanker Instituut, Dr. W.F. Wassink de gedachte opwierp om in de droog te leggen NoordOostpolder “een nieuwe organisatie van de medische en hygiënische verzorging van de bevolking” in het leven te roepen. De plannen werden enthousiast in korte tijd verder uitgewerkt met zijn collega’s Dr. A. de Froe, Prof. Dr. M.W. Woerdeman en vooral Prof.Dr.J.H. Tuntler. Prof.Dr.J.H.Tuntler was van 1937 tot 1947 directeur van de GG & GD te Amsterdam. Hij werd in 1947 hoogleraar voor de Sociale en Praeventieve geneeskunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Het resulteerde in een uitgebreid schema voor een nieuwe organisatievorm voor de gezondheidszorg en zij dienden dit schema in bij de inmiddels ingestelde Stichting voor het Bevolkingsonderzoek in de Drooggelegde Zuiderzeepolders (voorzitter prof. H.N. ten Veen). Het plan werd door deze Stichting geadopteerd om verder uit te dragen. Centraal stond in het plan ” een band te leggen tussen wetenschap en praktijk, tussen preventie en curatie, tussen gezondheidszorg en geestelijk leven.” De band tussen huisarts en gezin zou zeer innig moeten zijn en de huisarts zou taken op preventief en curatief vlak moeten uitvoeren gecombineerd met wetenschappelijk onderzoek. Individuele curatieve gezondheidszorg en -preventieve- volksgezondheidszorg zouden aldus samen kunnen gaan . Een periodiek geneeskundig onderzoek van iedere bewoner van de polders zou centraal moeten staan in de beoogde opzet. De zorg zou dichtbij de patiënt in de wijk moeten blijven en de huisarts zou weer de spil moeten worden rond welke de zorg zou draaien. De huisarts zou daarom ook het consultatiebureau , de schoolgezondheidszorg ,de bedrijfsgezondheidszorg en het hygiënisch toezicht moeten gaan uitvoeren. Ook de geestelijke gezondheidszorg zou , verkokerd als zij toen was , weer in één organisatievorm moeten worden gebracht en dicht bij de bewoners moeten komen. Het plan zou in de NoordOostpolder van start moeten gaan juist omdat men daar het nog enige maagdelijke gebied in Nederland voorhanden had. De nieuwe bewoners zouden jong zijn, in een tijd waarin tradities doorbroken werden, nieuwe perspectieven zich openden en de nieuwe bewoners geselecteerd zouden worden. ( Tot aan de eerste bewoners van Dronten in de Oostelijke Flevopolder werden de bewoners op geschiktheid geselecteerd door daarvoor speciaal aangestelde medewerkers). Het plan zou dan ook in een echte experimentele opzet kunnen worden uitgevoerd. Ook de artsen zouden voor dit experiment geselecteerd kunnen worden. Vrije vestiging zou niet mogelijk moeten zijn. Doordat curatie en preventie met wetenschappelijk onderzoek gekoppeld zouden worden dienden de praktijken klein van omvang te worden. Daardoor zouden ook de inkomens klein zijn, reden om te denken aan subsidiëring van de huisartsen. Interessant in de gedachtegang was de idee om centraal in de polders een gebouw te projecteren dat als coördinerend en wetenschappelijk middelpunt zou kunnen dienen voor het geheel van de medische sociaalhygiënische bemoeiingen . Daarnaast zouden de buurthuizen en wijkgebouwen van de kruisverenigingen aangepast moeten worden aan de vereisten van het experiment.(en hiermee was het idee van de gezondheidscentra geboren). De oorlog maakte dat niet voldoende overleg kon worden gevoerd om het experiment zo ver te ontwikkelen dat het ook tot uitvoering kon worden gebracht Het plan , inmiddels het plan Tuntler-Wassink genaamd, verdween tijdens de oorlogsjaren voorlopig in de ijskast. En daardoor ontwikkelde de gezondheidszorg in de NoordOostpolder zich niet planmatig maar op geleide van spontane ontwikkelingen en lokale initiatieven. Het zaadje was echter wel op vruchtbare aarde terecht gekomen. Later , bij de ontwikkeling van de plannen voor Oostelijk Flevoland, werd het plan Tuntler-Wassink namelijk weer opgevat. En werd het, aangepast aan de ideeën van die tijd verder ingevuld. Het idee deed ook anderen gaan nadenken over experimenteer mogelijkheden: zo werden op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg ook verdere ideeën ontplooid. Stemmen gingen op om te komen tot één Centrale Dienst voor de Geestelijke Volksgezondheid. De huisarts zou in de staf van deze dienst werkzaam kunnen zijn, zo het idee van de huisarts/schoolarts/bedrijfsarts ondersteunend. Via de huisarts/schoolarts zou de Dienst direct contact hebben met de curatie maar ook met ” gewone ” maatschappelijke instellingen als de school en zo een ingang hebben voor preventieve activiteiten.
In vogelvlucht
Zorgontwikkeling in de Zuiderzeepolders, de grote lijn Lees meer
|Zorgconcept “van Wieg tot Graf” ontwikkeld |Ter uitvoering Commissie gezondheidszorg Oost Flevoland |Inhoud concept en EXPERIMENT Zorg van Wieg tot Graf |Einde EXPERIMENT Oost Flevoland |Experiment gezondheidszorg Almere Zorgconcept kort Al in 1937 ontwikkelden Tuntler en Wassink een zorgconcept voor de nieuwe polders. De oorlog voorkwam verdere ontwikkeling . Urk en Noordoostpolder kennen daardoor een gezondheidszorg welke gelijk is aan die van het “oude land”.Pas in 1953 kreeg het concept opnieuw aandacht en aangepast kreeg het een kans in het Experiment Gezondheidszorg Oostelijk Flevoland. Het concept kenmerkte zich door een continuüm van Zorg van Wieg tot Graf met als regievoerder de huisarts. Het experiment mislukte en werd officieel beëindigd in 1973. Resten zijn er nog steeds van over. De eerste echte gezondheidscentra van Nederland zijn in Dronten gebouwd. Maar nog lang ijlden de effecten door. Met onder andere gevolgen voor de ontwikkeling van de geestelijke gezondheidszorg en de organisatie van de basisgezondheidszorg. In Lelystad sneuvelde het experiment echt, maar nog steeds zijn de gezondheidscentra getuigen van het experiment. Zes jaar na het einde in Lelystad startte in het toen opkomende Almere opnieuw de aanzet tot een experiment. Bewoners uit toen nog vooral Amsterdam, en de instellingen aldaar werkzaam vanuit Lelystad, tezamen met de toenmalige bestuurder van de stad, de landdrost, gaven een aftrap met een discussienota. Nu stond geïntegreerde zorg dichtbij tezamen met bewonersparticipatie voorop. Het concept werd in 1983 omgezet in het Experiment Gezondheidszorg Almere. Opnieuw kwamen gezondheidscentra centraal te staan, met bewonersraden. In 1992 werd het experiment opgeheven. Het laat een georganiseerde eerste lijn achter, sterk verweven met de tweede lijn en voorzieningen voor ouderenzorg en verpleegzorg. Maar ook hier missers. Vooral het importeren van een bestaande ziekenhuisstructuur in plaats van vanaf de grond nieuw bouwen wordt als een kardinale fout gezien. In Zeewolde is een structuur opgebouwd conform die van het “oude land” anno midden tachtiger jaren: met gezondheidscentra en samenwerking tussen organisaties: in Zeewolde werd geïmporteerd wat Flevoland had geëxporteerd. Zorgconcept uitgebreider Oost Flevoland Op aparte pagina’s is de ontwikkeling van het zorgconcept beschreven dat werd opgesteld door Tuntler en Wassink. Daartoe is integraal de rede van Tuntler overgenomen tijdens het congres over de culturele aspecten van de inpoldering van de Zuiderzeepolders in 1953. Kort gezegd komt het neer op het zo innig mogelijk maken van de band van huisarts met gezin (NB. niet met patiënt). De huisarts zou taken krijgen op de gebieden curatie, preventie en wetenschappelijk onderzoek. Periodiek onderzoek van de bevolking moet preventieve en curatieve waarde hebben: Zorg van Wieg tot Graf De praktijken dienen om dit alles klein te zijn. (max. 1500 zielen). De status van de huisarts moet beschermd zijn en goede financiering moet plaats hebben om een en ander in het experiment te kunnen laten lukken. In het midden van de polders dient een gebouw te komen voor het verwerken van de gegevens en het ondersteunen van de ontwikkelingen. Commissie gezondheidszorg Oostelijk Flevoland Het toenmalig ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid was geïnteresseerd. De minister stelde in 1954 een commissie in. Opdracht: studie naar de organisatie en de geneeskundige en gezondheidszorg in de droogkomende Zuiderzeepolders. In de commissie zaten onder meer diverse ministeries, Zuiderzeeraad, KNMG, VNG, Ziekenfondsen en landelijke Kruisverenigingen. Vier subcommissies werden ingesteld: In 1955 werd een conceptraport uitgebracht. Dit voldeed niet aan de wensen. De KNMG presenteerde in 1955 ook eigenstandig een rapport over het onderwerp. Zij stelde dat het experiment van de realiteit afdwaalde doordat er geen vrije vestiging was, de artsen deels ambtenaar zouden moeten worden agv. de financiering (ook preventieve en algemene wetenschappelijke taken). Maar ook bijdroeg aan het streven preventie en curatie in de hand van de huisarts te brengen. (periodieke onderzoeken, schoolgezondheidszorg en bevallingen en kraamzorg begeleiding). De KNMG stelde zich daarom in grote lijnen achter het experiment. In 1962 kon de commissie daardoor een gedragen voorstel doen: op punten uitgewerkt kunt U dit lezen: het voorstel Commissie gezondheidszorg Zuiderzeepolders. Kort samengevat luidt dit voorstel als volgt: Zorg van Wieg tot Graf De financiering was -uiteraard- punt van discussie omdat de huisarts ook wetenschapper, schoolarts, bedrijfsarts zou zijn : kostenverhoging. Voor een goed verder overzicht van de loop der gebeurtenissen in Oost Flevoland kunt U nu het best overswitchen naar de pagina reeks Overzicht ontwikkeling Experiment Gezondheidszorg Oostelijk Flevoland. De pagina’s zijn onderverdeeld in Dronten (daar startte het experiment) en Lelystad. Het experiment eindigde in 1972 maar de huisartsen zetten de werkzaamheden gewoon door. De financiering van de gezondheidscentra was het grote probleem. Reden voor de gemeente Dronten om in 1974 een commissie ex artikel 61 gemeentewet in te stellen. Resultaten van het Experiment Gezondheidszorg Oostelijk Flevoland Het doen van curatief en preventief longitudinaal onderzoek werd deels gehaald. Het kennismakingsonderzoek werd niet gerealiseerd evenals het doen van wetenschappelijk onderzoek. De praktijkgrootte werd verhoogd van 1500 naar 2000 zielen. Niet iedereen kreeg een contract met de Stichting Gezondheidszorg; alleen met de huisartsen werd een contract gesloten. Er kwamen dus geen groepspraktijken maar een interdisciplinaire samenwerkingsverband. Er werden gezondheidscentra gerealiseerd. De huisartsen deden de bevallingen, de vroedvrouw is tot lang na 1980 uit Dronten geweerd, in Lelystad vestigde zich in 1973 direct al de eerste vroedvrouw. Met de tandheelkundige zorg kon niet tot verdere integratie gekomen worden. De geneesmiddelenzorg werd geïntegreerd. Hoofdredenen voor wat men het mislukken van het experiment noemt waren: Voor uitgebreidere informatie: Evaluatie Experiment Oostelijk Flevoland Zorgconcept Almere Rond 1977 streken de eerste bewoners neer in Almere Haven. Vanuit Lelystad werd de gezondheidszorg ter hand genomen: de eerste maatschappelijk werker vanuit de toenmalige Stichting Maatschappelijk Dienstverlening Flevoland deed spreekuur in zijn auto. Stichting Kruiswerk Flevoland bouwde het eerste gezondheidscentrum in Almere Haven: de Haak. Daarvoor werd de zorg verleend uit noodgezondheidscentrum “Oost”. In 1987 werd een discussienota gepubliceerd. Het daarin beschreven conceptvoorstel gezondheidszorg Almere ging uit van zorg in de wijk, een organisatie voor de gehele eerstelijnszorg en aanpassende tweedelijnszorg, en werkers in loondienst. Bewonersparticipatie maakte onderdeel uit van het concept. Het concept werd de volgende jaren verder uitgediept, ondertussen werd een eerstelijnsorganisatie uit de grond gestampt, de Stichting Maatschappelijke Gezondheidszorg Almere. deze ging de centra beheren en nam medewerkers -huisartsen- in loondienst. De wijkverpleegkundige zorg en consultatiebureauzorg werd uitgevoerd door de partner in het SMGA: Stichting Kruiswerk Flevoland. De MADI Flevoland verzorgde het maatschappelijk werk via de SMGA. Interdisciplinair werken via een koepelstichting was een feit. Grootste doel werd het houden van de patiënt in de eerste lijn (versterken eerste lijn) , dit zal een lage vraag naar ziekenhuiszorg opleveren. In 1983 startte het experiment gezondheidszorg Almere. Met betere afspraken dan in het experiment Oostelijk Flevoland met de Rijksoverheid, met een projectmanagement en projectorganisatie en met alle geledingen inclusief lokale overheid en regionaal werkende instellingen. Ook in dit experiment ging niet alles van een leien dakje. Regelmatig moest de Rijksoverheid “bewerkt” worden om zich aan afspraken te houden, de “status aparte” bedreigingen het hoofd te bieden en alle kikkers in de kruiwagen te houden. In 1992 werd het experiment beëindigd. De SMGA is dan al lang ter ziele en de taak van beheer van de centra en werkgever van de diverse disciplines in de eerste lijn is dan overgenomen door Stichting Eerste Lijnsvoorzieningen Almere: EVA. Ook de zorgvoorzieningen voor ouderen en de verpleeghuizen, inmiddels gerealiseerd, zijn begin jaren 90 onder een dak gekomen in de Stichting Delta. Net voor 2000 fuseren Delta en EVA. Het ziekenhuis speelt haar samenwerkingrol wel mee, maar kampt met het effect van het doel van het experiment. Het zoveel mogelijk zorg bieden in de eerste lijn moet een kleinere vraag leveren naar intramurale ziekenhuiszorg. Het experiment Almere had niet te leiden onder een visie met betrekking tot de geestelijke gezondheidszorg zoals in Oostelijk Flevoland. De versnippering van de GGZ in die regio leidde tot in de jaren negentig tot een RIAGG Flevoland met organisatorische problemen. Pas toen werd de versnippering van werkzaamheden opgeheven en werden taken die elders niet tot de RIAGG behoren afgestoten en kon RIAGG Flevoland een duidelijk profiel bieden. In Almere was van meet af aan duidelijk dat de GGZ een duidelijk profiel moest krijgen en een verlenging moest worden van de eerstelijnszorg in plaats van een geïntegreerd onderdeel. Landelijke ontwikkelingen op het gebeid van de GGZ, financieringsproblematiek etc. voorkwamen dit doel tot medio negentiger jaren. Toen kon gestart worden met een multifunctionele organisatie voor geestelijke gezondheidszorg in Almere: de “Meregaard”. Resultaat hiervan is dat RIAGG Flevoland zich uit Almere terugtrekt. Het experiment boog zich ook over plaats en positie van de basisgezondheidszorg. Vooral de activiteiten jeugdgezondheidszorg en EHBO/ambulancehulpverleningwaren punt van discussie. Bewonerspanels werden evenals wetenschappers ingeschakeld bij de vraag of deze activiteiten vanuit de GGD Flevoland moesten worden overgeheveld naar de eerste lijn. Uiteindelijk werd besloten tot het handhaven van de taken voor de GGD en verregaande samenwerking tussen GGD en EVA op beide punten. Het leidde tot samenwerking en overdrachtsprotocollen op beide gebieden, en tot een invoering van een epidemiologisch systeem bij de zuigelingen- en kleuter bureaus van de EVA conform de GGD werkwijze. Dit systeem werd na twee jaar echter al weer opgeheven wegens onvoldoende aandacht. Er zijn echter tekenen dat begin 2000 een dergelijk systeem weer haar intrede kan doen. De samenwerking op het gebeid van acute hulp en 24 uurshulp is uitgebreid. Via de Stichting “Bij Nacht en Ontij” is nu in weekend en buiten kantooruren de dienstdoende EVA huisarts beschikbaar via GGD transport in de bekende geel gekleurde wachtdienstauto. Transmurale zorg kan bij uitstek ontwikkeld worden in Almere als gevolg van de zorgstructuur. EVA, DELTA en Flevoziekenhuis werken dan ook gezamenlijk aan tal van projecten: het experiment mag dan ten einde zijn, het experimenteren gaat verder.Per 1-1-2000 zijn Delta en EVA gefuseerd en gaan verder onder de naam Zorggroep Almere
Op gezette tijden, te starten bij het prenataal onderzoek, gevolgd door het zuigeling, peuter- en kleuterconsultatiebureau, daarna via de schoolgezondheidszorg, en uiteindelijk periodiek volrassenonderzoek zijn er regelmatige contactmomenten. De huisarts zal de bevallingen doen, is consultatiebureauarts, schoolarts en bedrijfsarts. Daarnaast was een taak weggelegd voor de huisarts bij de bestrijding van infectieziekten.
Per regio
Vanaf deze pagina kunt U kiezen voor de ontwikkelingen per polder. Lees meer
Noordoostpolder (NOP)
Zorgontwikkeling in de Noordoostpolder Lees meer
Met de komst van de Dienst voor NoordOostpolderwerken uit de Wieringermeer kwam ook de geneeskundige afdeling mee. Het hoofd van deze geneeskundige afdeling was de arts Terwey. Tengevolge van de mobilisatie in 1937 waren al voor de oorlog dienstplichtigen ingezet bij deze afdeling. Zo waren er twee “hospikken” werkzaam, de broeders Kamphuis en Van der Wielen. Ook zij kwamen mee naar de NoordOostpolderwerken. Nog niet wetend dat zij geschiedenis zouden schrijven op het gebied van pionieren in de extramurale gezondheidszorg. Voorlopig moest door de mobilisatie broeder Van der Wielen bijvoorbeeld zijn werk als slager laten liggen. (Plaatje) De gezondheidszorg richtte zich in de eerste jaren van de ontginning uiteraard alleen op de arbeiders. In de kampen kwamen artsen welke in dienst van de afdeling geneeskunde van de Dienst waren. Voor patiënten die zij ter plekke niet konden behandelen (en met die harde polderwerkers moest er dan wel heel wat aan de hand zijn) werd in Vollenhove in 1942 allereerst een ziekenkamer ingericht. Al snel werd dit kamertje uitgebouwd tot een heuse ziekenzaal en met de toename van het aantal arbeiders besloot de Directie over te gaan tot het inrichten van een tijdelijk ziekenhuisje in Vollenhove met inbegrip van een operatiekamer. De beide broeders waren in feite de verbinding tussen de kampen en het ziekenzaaltje . Zij hadden voor het patiëntenvervoer de beschikking over een paard en wagen: de eerste polderambulance. Pas na de oorlog kregen zij de beschikking over gemotoriseerd vervoer en kwam er de eerste echte ambulance. De allereerste arts welke de scepter zwaaide over de ziekenboeg in Vollenhove, Zwarteveen, promoveerde later op een thans niet alledaagse maar toen echt inheemse ziekte: malaria. De GG & GD van het Openbaar Lichaam “DE NOORDOOSTELIJKE POLDER” Op 20 februari 1958 ontvangt de landdrost van het Openbaar Lichaam “De Noordoostelijke Polder” een memorandum van de directeur van de geneeskundige- en gezondheidsdienst van Openbaar Lichaam “De Noordoostelijke Polder” betreffende de organisatie en structuur van deze dienst. De dienst wordt een toeziende , inspecterende, controlerende, adviserende stimulerende en coördinerende taak toegedacht. De dienst dient daartoe een negental afdelingen te kennen te weten: De toelichting welke een negental pagina’s kent geeft niet alleen een verhelderende kijk op de toenmalige situatie in de NOP maar geeft ook blijk van visies welke nu nog als progressief gelden. Zo diende de DGD een eenvoudig sectielokaal te blijven onderhouden ten behoeve van justitie. Dit lokaal werd opgebouwd in arbeiderskamp Emmeloord 11. Hier nabij lag ook het eerste tijdelijke ziekenhuis. Er wordt aandacht geschonken aan de noodzaak een goede administratie te organiseren: “waarvan het nut onlangs bij de epidemie van kinderverlamming en van tuberculose….. Voor de functie van administrateur mocht dan ook geen overcomplete ambtenaar worden ingezet… Wat betreft het geneeskundig schooltoezicht was inmiddels een toestand gegroeid die afwijkend was van het “oude land” en die alleen gedeeld werd met de GG&GD in Amsterdam: men kende in de NOP de “jeugdarts” 0-16 jaar. Zij het dat in de NOP de bijbehorende administratie niet in één hand was. Overwogen moest dan ook worden -ook al op wens van het kruiswerk- om tot één basisadministratie te komen. Overwogen wordt ook reeds om het schoolgeneeskundig toezicht op Urk bij de regeling onder te brengen. Wat betreft het tandheelkundig schooltoezicht dat berust bij de Stichting ter bevordering van de schooltandverzorging in de Noordoostpolder wordt voorgesteld tzt. de administratie bij de DGD onder te brengen. Wat betreft de vaccinaties tegen pokken, difterie, kinkhoest en evt. tetanus wordt voorgesteld deze uit het takenpakket van het ziekenhuis te halen en onder te brengen bij particulier initiatief (Kruiswerk) en de DGD. De polioentingen dienen geheel een DGD taak te worden. Ten aanzien van de tuberculosebestrijding dient een geheel eigen apparaat te worden opgebouwd. Een zeer bijzondere opmerking is “Bijzondere aandacht zal aan het toenemend contact met de inwoners van de gemeente Urk moeten worden geschonken. Reeds thans bezoeken leerlingen uit deze gemeente de scholen in Emmeloord, en ook het omgekeerde is het geval. De hygiënische toestanden te Urk zijn van dien aard dat de verdere ontwikkelingen van deze contacten met wantrouwen en bezorgdheid moeten worden gadegeslagen. De mogelijkheid van kleinere of grotere epidemieën vanuit Urk acht ik jaarlijks groter. Dit inzicht wordt gedeeld door de geneeskundig inspecteur en de burgemeester van Urk”. Wat betreft het ziekenvervoer en ongevallendienst blijkt dat dit tot dan een taak is van het ziekenhuis maar dat gemeend wordt dat deze moet worden overgeheveld naar de DGD en de taak rond rampenbestrijding dient te worden opgenomen. Saillant is de taak om op scholen en bij diensten en bedrijven van het openbaar lichaam regelmatig de EHBO dozen aan te vullen. De directeur is overigens leider geneeskundige hulpverlening bij de dienst Bescherming bevolking (B.B.) De ontwikkeling van de basisgezondheidszorg en de ambulancehulpverlening Op 1 januari 1965 werd de Algemene Bijstandswet ingevoerd. Daarmee verviel het instituut van de gemeentelijke geneeskundige armenverzorging en de reden voor aanstelling van een gemeentelijk arts voor de geneeskundige armenverzorging. Dit was geen reden het instituut van de gemeentearts op te heffen. Andere taken bleven overeind. Medio de zestiger jaren kwam deze rij landelijk in de discussie: * de incidentele geneeskundige verzorging In NW Overijssel werden voorts lopend de discussie de volgende taken toegevoegd gedacht aan de gemeentearts: ** Toezicht op de verpleeghuizen en/of bejaardenoorden De discussie leidde tezamen met het bekend worden van een ontwerpwet ambulancehulpverlening tot de noodzaak in NW.Overijssel/NOP en Urk een reorganisatie op het gebied van de volksgezondheid te gaan overwegen. Op het gemeentehuis van Steenwijk vond daartoe op 14 september 1970 een bespreking plaats van vertegenwoordigers van een groot aantal gemeenten uit NoordWest Overijssel, de NoordOostpolder en Urk. Zo waren daar onder andere de burgemeesters van Urk, Staphorst, Kuinre en Blankenham , Oldemarkt, en Wanneperveen. Tevens was vertegenwoordigd Dr.T.Landheer, geneeskundig inspecteur voor de volksgezondheid in Overijssel. Het doel van de bespreking was het mogelijk doen instellen van een Districtsgezondheidsdienst in Noord-West Overijssel. Dit als uitbreiding van een reeds bestaande schoolartsendienst en mogelijk met inbegrip van een ambulancedienst. De ontwerpwet ambulancehulpverlening stuurde namelijk aan op districtsvorming in organisatie en uitvoering. Ter vergadering werd niet alleen geconcludeerd dat verder aan de tot standkoming van een dergelijke dienst moest worden gewerkt maar dat binnen de bestaande schoolartsendienst er kwaliteitsproblemen optraden. Dit als gevolg van het feit dat er slechts 1 schoolarts aanwezig was op 10.000 leerlingen. Dit terwijl er landelijk een norm van 1:6000 leerlingen werd gehanteerd. Ten aanzien van een opname van de bestaande schooltanddienst in het geheel wordt nog afwijkend gedacht. Hetzelfde betrof gedachten over opname van de schooladviesdienst in deze Districtsgezondheidsdienst. Uiteindelijk werd besloten de gemeenteraden voor te stellen: In te stellen: Een Districtsgezondheidsdienst Noord West Overijssel waarbij het geneeskundig schooltoezicht vooropgesteld diende te worden. De ambulancehulpverlening werd even terzijdegesteld…. De directeur van de Geneeskundige- en Gezondheidsdienst van het Openbaar Lichaam ” De Noordoostelijke Polder” te Emmeloord, A.W. van Brakel, ontving op 1 december 1970 bericht van B&W van zijn gemeente dat deze besloten hadden de gemeenteraad voor te stellen op 17 december 1970 akkoord te gaan met instelling van een Gemeenschappelijke Regeling inzake de instelling en exploitatie van een districtsgezondheidsdienst. Hem werd verzocht een leidraad op te stellen voor een vlotte opbouw van de dienst. Hij zette zijn administrateur, de Hr.J.(hans) Brinkman aan het werk om de schoolgezondheidszorg qua uitvoering te gaan stroomlijnen. Op 12 juli 1971 besloten Gedeputeerde Staten van Overijssel de Gemeenschappelijke Regeling van de Districtsgezondheidsdienst voor Noordwest Overijssel goed te keuren. De dienst ging van start per 1 oktober 1971 vanuit de Jasmijnstraat 9 te Emmeloord. Gezien de geringe bezetting werd besloten voorlopig alleen de schoolgezondheidszorg uit te voeren. De deelnemende gemeenten waren Blankenham, Blokzijl, Giethoorn, Kuinre, Noordoostpolder, Oldemarkt, Steenwijk, Steenwijkerwold, Urk, Vollenhove en Wanneperveen. De gemeente Zwartsluis haakte af.De taken werden als volgt omschreven: “De behartiging van gemeentelijke taken op het gebied van de volksgezondheid” “Het geneeskundig schooltoezicht en het ambulancevervoer” Door gemeentelijke herindelingen nam het aantal gemeenten al vrij snel af: Deelnemende gemeenten waren vanaf toen Brederwiede, Noordoostpolder, Steenwijk, Urk en Ijsselham. Het takenpakket werd voorts uitgebreid met de reeks taken welke eerder in dit hoofdstuk waren genoemd.21 Op 23 december 1974 informeerde het bestuur van de DGD NW. Overijssel het college van B&W van de gemeente Dronten dat zij met “vertegenwoordigers van het openbaar lichaam” De Zuidelijke Ijsselmeerpolders” te Lelystad overleg hadden gevoerd omtrent toetreding van het openbaar lichaam tot de gemeenschappelijke regeling GD NW Overijssel. Het bestuur gaf aan in te stemmen met evt. toetreding van het openbaar Lichaam en de gemeente Dronten tot de gemeenschappelijke regeling onder vermelding van de uitvoering van een 16 tal taken ! Tenslotte gaf het bestuur aan dat zij een taak zag weggelegd voor de DGD voor het begeleiden, stimuleren en coördineren van ontwikkelingen op het gebied van voorzieningen ten behoeve van de gezondheidszorg in de ruimste zins des woords. De gemeente Dronten wordt om een reactie op het aanbod gevraagd.22 Op 1 januari 1986 droeg de provincie Overijssel haar provinciaal toezicht op de gemeenschappelijke regeling DGD Noordwest Overijssel over aan de kersverse Provincie Flevoland. De ontwikkeling van de tweede lijn De operatiekamer in Vollenhove schijnt nooit in gebruik te zijn geweest, behalve dan voor het behandelen van enige huisdieren. Vanaf eind 1943 werd , uit angst voor confiscatie door de Duitsers, de hele medische uitrusting overigens op een veilige plaats ondergebracht. Zodra Emmeloord gestalte kreeg werd de ziekenboeg uit Vollenhove overgeplaatst naar deze nieuwe locatie. Ziekenhuis ” Emmeloord 1″ werd opgebouwd op de plaats van ……. . In 19 werd ziekenhuis Emmeloord 2 ingericht , in 19 werd dit tijdelijke ziekenhuis omgezet in een definitief ziekenhuis en kreeg het naam van de eerste kamparts in de NoordOostPolder: het Dr.Jansenziekenhuis.
2. Administratie;
3. Geneeskundig schooltoezicht;
4, Tandheelkundig schooltoezicht;
5. Besmettelijke ziekten;
6. Controle en bedrijfsgeneeskunde;
7. Ziekenvervoer en ongevallen
8. Bescherming bevolking;
9. Geestelijke gezondheidszorg.
* de doodschouw
* bedrijfsgeneeskunde voor gemeentelijk personeel
* advisering sociale zaken en woningbouw
* bevordering van de EHBO organisatie en ongevallenslachtoffervervoer
* coördineren van activiteiten op gebied van de volksgezondheid
* het deelnemen aan vaccinaties tegen pokken (Inentingswet 1939) en zonodig -en mogelijk- andere infectieziekten.
* het voorkomen/bestrijden van besmettelijke ziekten
* het meewerken aan de rampenbestrijding
* epidemiologie
** Meewerken aan activiteiten tb de geestelijke gezondheid
** Gevraagd en ongevraagd adviseren van de overheden
de gemeenschappelijke regeling werd dan ook per 1 januari 1973 herzien.
Oostelijk Flevoland
Historie gezondheidszorg Oostelijk FlevolandLees meer
In dit deel wordt ingegaan op de ontwikkelingen in Dronten en in Lelystad. U krijgt een beeld in vogelvlucht. Voor diepere informatie kunt U desgewenst steeds doorklikken. De informatie komt voornamelijk uit de dissertatie van Landheer. Allereerst wordt de visie besproken van de commissie gezondheidszorg Oostelijk Flevoland. Voor informatie over de commissie zelf dient U terug te gaan naar de pagina’s Overzicht, Daarna wordt ingegaan op de organisatie van de zorg in Dronten en inhoudelijke aspecten, daarna op de organisatie en inhoudelijke aspecten van de zorg Lelystad. Tenslotte volgt de evaluatie bij de afloop van het experiment Oostelijk Flevoland. COMMISSIE GEZONDHEIDSZORG ZUIDERZEEPOLDERS Uit het in 1962 uitgebrachte rapport is op te maken hoe men de zorg in de polders zagLees meer
een tiental uitgewerkte punten volgt hieronder:(Plaatje) Gemeente Dronten Organisatorische aspecten. Materiele voorzieningen De Stichting Gezondheidszorg Oostelijk Flevoland achtte het gewenst zo spoedig mogelijk een gezondheidscentrum te stichten. Het was voor Nederland een nieuw idee.In die zin dat het een centrum zou moeten worden voor alle voorzieningen van de gezondheidszorg in een dorp op het platteland : in Den Haag (Ziekenfonds De Volharding) en Eindhoven (gezamenlijke praktijken van huisarts, bedrijfsarts en specialisten ,Philips) waren al voorzieningen waarin werd samengewerkt.Hier werd echter niet het totale pakket met geïntegreerde zorg geboden. In 1962 kwam het eerste concept op tafel. Op grond van een aantal bezwaren werd de geneeskundig inspecteur, (er was nog geen directeur bij de Stichting), belast met de bouwbegeleiding. Deze stelde een pakket van eisen op Daarbij ging men er van uit dat de huisarts praktijk zou voeren vanuit huis, en de preventieve en wetenschappelijke activiteiten zou voeren vanuit het gezondheidscentrum. Dit zou ook een specialistische polikliniek moeten omvatten. De specialisten gingen echter niet akkoord: door de toenemende motorisering zou de patiënt wel naar het Kamper of Zwoller ziekenhuis kunnen komen. In het oorspronkelijk plan werd uitgegaan van drie vleugels. een vleugel voor specialistisch werk, een voor huisartsen, en een voor preventief werk. besloten werd de huisartsenvleugel niet te bouwen, de huisartsen te laten werken uit de specialistische vleugel en de huisartsen ook de curatieve zorg te laten uitvoeren vanuit het centrum. Het Openbaar Lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders bouwde ook in Swifterbant en Biddinghuizen centra, zoals was overeengekomen met de Stichting. De eerste huisarts in Swifterbant wilde echter vanuit huis werken, het centrum in Swifterbant was dan ook tot een verbouwing in 1976 niet meer dan een wijkgebouw. In Biddinghuizen was er van meet af aan wel een volledig gezondheidscentrum. Organisatie en financiering Het Openbaar Lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders stelde ten behoeve van Oostelijk Flevoland een “geneeskundige dienst Flevoland” in De directeur van de Stichting Gezondheidszorg Oostelijk Flevoland zou tevens directeur van deze GGD zijn. Het curatorium ging er van uit dat het experiment na tien jaar zou zijn voltooid. verder dat jaarlijks de taak van de directeur voor de GGD met 1/10e zou toenemen. Het niet afbakenen van beide functies zou later verwarring geven. Al spoedig bleek verder dat een persoon zou moeten worden belast met de dagelijkse gang van zaken: deze taak werd toebedeeld aan de administrateur van de Stichting. De huisartsen werden voor 1/3e deel gefinancierd voor preventieve werkzaamheden.Al in 1966 werd door de directeur gesignaleerd dat een aantal huisartsen niet aan deze norm voldeden.Ook verslaglegging werd onvoldoende uitgevoerd. In 1967 werd op grond van de inmiddels verkregen ervaring voorgesteld het honorarium te herwaarderen op grond van de feitelijk uitgevoerde werkzaamheden. In 1965 echter bleek al dat de financiële regelingen (financiering door het ministerie van volksgezondheid) onvoldoende waren vastgelegd. Ze hadden als artikel in de Rijksbegroting moeten worden vastgelegd volgens het curatorium. De Stichting kwam echter in 1965 voor het laatst op de Rijksbegroting voor. Tevens zouden de kosten van op staatskosten gebouwde gezondheidscentra bij de start van de gemeente op rekening van de nieuwe gemeente komen.De landdrost wilde daarom geen huurcontract afsluiten met het Rijk. Huisartsen De dijkaanleg van Oostelijk Flevoland startte onder meer van een daartoe aangelegd werkeiland: Lelystad – Haven. Hier vestigde zich ook de eerste huisarts ten behoeve van de zorg voor de arbeiders. Het was H.J. Bekius. Hij vertrok in 1962 naar Dronten. In 1963 volgde een tweede huisarts welke zich in Dronten vestigde. In 1963 plaatste de Stichting Gezondheidszorg Oostelijk Flevoland een advertentie. Het lukte in alle vacatures te voorzien: in 1964 vestigde zich de eerste huisarts in Swifterbant en in Biddinghuizen. In 1965 volgde een derde huisarts voor Dronten en in 1971 een tweede in Biddinghuizen. In 1974 was de bevolking gegroeid tot 15.000 en waren er dus zeven huisartsen. Alle huisartsen hadden een contract met de Stichting. De overeenkomst omvatte bepalingen over de taken (ook preventieve en wetenschappelijke), de omvang van de praktijk en de honorering. Wijkverpleegkundigen De van oudsher op het “oude land” bekende Kruisverenigingen richtten ook in de polder afdelingen op en stelden hun wijkverpleegkundigen ten dienste aan de huisartsen. In 1967 fuseerden de diverse kruisverenigingen in “Stichting Kruiswerk Oostelijk Flevoland”. Vanaf toen kon geregeld worden dat de praktijk van de huisarts overeenkwam met de wijk van de wijkverpleegkundige. Hierdoor werd het mogelijk een goede regeling voor preventief werk, onder meer de jeugdgezondheidszorg, te treffen. Vroedvrouwen De Stichting gezondheidszorg Oostelijk Flevoland zag het als een taak van de huisarts om ook het verloskundig werk uit te voeren. Reden om geen vroedvrouwen toe te laten in het werkgebied. In 1973 vestigde zich de eerste twee verloskundigen in Lelystad, toen zij een verzoek deden ook in Dronten praktijk te mogen uitoefenen, werd dit door de Raad van de gemeente Dronten afgewezen. Apotheek In 1964 sloot de Stichting een contract met de Maatschappij voor Bevordering van de Pharmacie (KPMP) : de zich in Dronten vestigende apotheker zal op zich nemen de distributie van geneesmiddelen ten genoegen van het bestuur van de Stichting uit te voeren. De apotheker werkte eerst vanuit het gezondheidscentrum in Dronten. In 1970 werd een eigen vestiging geopend op het terrein van het gezondheidscentrum. Tandarts Het lukt niet ook de tandheelkunde in het experiment op te nemen. Wel vestigde zich de eerste tandarts in het gezondheidscentrum: in 1962. Paramedische beroepsbeoefenaren Een fysiotherapeut vestigde zich in 1966 in het gezondheidscentrum te Dronten. Kies hier voor: Inhoudelijke aspecten (plaatje)Organisatie Dronten
De jeugdtandverzorging maakte daardoor ook geen deel uit van het experiment in tegenstelling tot de jeugdgezondheidszorg voor schoolgaande kinderen. Eerst verzorgde de schooltandverzorging uit Kampen de zorg in de polder, later ging deze dienst op in de dienst schooltandverzorging Ijsselmond. Deze dienst staakte haar taken in 1986. De GGD voor Flevoland, de Stichting Kruiswerk Flevoland en de tandartsen in geheel Flevoland stichtten toen het Samenwerkingsverband “FlevoTand”.
Andere paramedici werden niet aangetrokken door de Stichting